maandag 1 februari 2010

Verhalen Divali

Rama

Duizenden jaren geleden werd prins Rama geboren. Met zijn vrouw Sita woonde hij in het koninkrijk Ayodhya (India). Hij was de zoon van koning Dasrath. Rama leefde heel gewoon net als alle mensen in het rijk van zijn vader. De mensen hielden van Rama. Hij kon het niet hebben als mensen uit het rijk van zijn vader oneerlijk behandeld werden. Hij vond dat alle mensen gelijk waren. Ieder mens was in zijn ogen immers evenveel waard. Overal waar mensen in het donker waren door verdriet, zorgde hij dat er licht kwam. Rama was een heel goede prins en hij zou zijn vader eens als koning opvolgen. Maar zijn moeder dacht daar anders over en wilde niet dat Rama, maar haar andere zoon koning werd. Ze zei tegen haar man, de koning: "Je moet je andere zoon, Bharat, tot koning maken en Rama voor minstens veertien jaar het land uitsturen." En dat deed koning Dasrath. Rama werd met Sita en Lakshama (Rama's halfbroer) verbannen naar een ander land, waar zij zich diep in het oerwoud schuil hielden. Toen koning Dasrath stierf, volgde Bharat zijn vader op. Maar op een dag werd zijn vrouw Sita gevangen genomen door de tienkoppige Ravana, de koning van de demonen. Sita werd opgesloten op het eiland Lanka (het tegenwoordige Sri Lanka). Dat kon Rama natuurlijk niet goed vinden. De dieren in het oerwoud hadden gezien wat er allemaal gebeurd was en wilden prins Rama graag helpen. Dus trok Rama met hen en hun apengod Hanuman op naar de koning van dat vreemde land, versloeg de demon Ravana en bevrijdde Sita. Na veertien jaren oerwoud vond Rama dat het tijd werd om maar eens naar zijn vaderland terug te gaan. De mensen van de hoofdstad hoorden van zijn terugkomst en waren heel blij. Iedereen versierde zijn huis met lampions en lichtjes. Zo werd de hele stad versierd met licht, want de prins van het licht was immers teruggekomen! De mensen zongen en dansten en vierden uitbundig feest. Op een dag werd prins Rama zelf tot koning gekroond. Koning Rama wilde dat zijn land een voorbeeld zou zijn voor alle landen op de wereld. Ieder kwaad roeide hij uit, want kwaad hoort bij donker, vond koning Rama. En het land van Rama moest alleen maar een land van het licht zijn. Ondanks zijn roem bleef koning Rama toch eenvoudig. Na zijn dood vereerden de mensen van zijn rijk hem als een god. Een god die licht bracht en vocht tegen de duisternis. De voorbereiding op het feest - in Nederland vooral gevierd door Surinaamse Hindoes - staat helemaal in het teken van zuivering, want 'vuil' is de voedingsbodem voor allerlei vormen kwaad. Het huis wordt daarom helemaal schoongemaakt en versierd met slingers en tekeningen (op de vloer) van bloemmotieven die gemaakt worden van speciaal gekleurde meelstoffen. De geest wordt gezuiverd door meditatie. Het lichaam wordt gereinigd door minstens een week lang vegetarisch te eten en geen alcohol te gebruiken. En na een bad en met schone of nieuwe kleren aan kan men dan met een schoon lichaam, een heldere geest en een zuiver gemoed aan de viering van Divali beginnen. Na een ritueel bad wordt de puja (gebed en offer) gehouden, waarbij fruit en bloemen worden geofferd en gebeden worden gezegd, terwijl ook de godin Maha Lakshmi met lofzangen wordt geprezen. Bij het vallen van de avond voeren de oudere vrouwen van de familie voor de deur een plechtigheid uit, waarbij ze met gebeden de godin Maha Lakshmi vragen het huis met haar goede gaven te bezoeken: geluk en voorspoed, schoonheid en rijkdom. Met het oog daarop wordt het hele huis, de directe omgeving ervan en ook menselijke geest met brandende diya's drie dagen lang in licht gehuld, terwijl ook deuren en ramen open worden gezet. Daarbij sluit het licht, als bestaansvoorwaarde voor alle leven, de duisternis buiten, weert het onheil af en brengt geluk, als men tenminste actief en zinvol leeft. Verder wordt er tijdens de viering van Divali lekker (vegetarisch) gegeten, wisselt men geschenken uit (op de vierde dag) en worden oude legendarische verhalen verteld, zoals het verhaal van de rechtvaardige koning Rama. Tijdens de viering mogen de kinderen meestal langer opblijven en soms verkleden ze zich als legendarische figuren uit de oude Hindoe-verhalen. Het Divali-feest wordt altijd rond oktober, november (in de maand Kartika) gevierd. De religieuze Hindoe-kalender telt twaalf maanden, gebaseerd op de stand van de maan. Iedere maand loopt van volle maan tot volle maan (29½ dag) en wordt verdeeld in een lichte en een donkere helft. In het dagelijks leven gebruiken Hindoes dezelfde kalender als iedereen. Ze gaan daarom voor het gemak uit van 30 dagen per maand en nummeren om de twee maanden de 28e dag dubbel: 27/28. Een periode van twaalf maanden heet een "pattra" en telt voor één dag in een godenjaar. Eén godenjaar staat voor 360 Hindoejaren. Twaalfduizend van deze godenjaren vormen een cyclus van tijdperken of yuga's


Divali
De belevenissen van een tienjarige jongen die Divali gaat vieren

Het is nu bijna donker in de kamer. Door het laatste schemerlicht dat door de ramen naar binnen valt, onderscheiden de dingen zich nog vaag van elkaar. Ramon, de broer van Chamila, zit diep weggedoken in de grote leunstoel. Hij heeft zijn armen om z'n opgetrokken benen geslagen. Z'n kin rust op z'n knieën, terwijl hij in het schemerduister van de kamer staart. Alles ademt een sfeer van afwachting uit. Hij ruikt dat de kamer schoon is op zo'n speciale manier, zoals het alleen op de avond van het Divali-feest kan ruiken. Vanuit de keuken dringen zachte geluiden door. Z'n moeder is bezig met de laatste voorbereidingen voor de maaltijd. Straks zullen ze die gezellig met z'n allen gebruiken. Zonder vlees en zonder alcohol, want zo hoort het met Divali. Maar eerst zullen de diya's ontstoken worden. In gedachten ziet hij zijn moeder door de kamer gaan van de ene diya (kaarslampje, vaak drijvend in een bakje water) naar de andere. Tot ze allemaal branden en het hele huis verlicht is. Z'n lichaam gloeit nog na van het bad dat hij genomen heeft. Hij heeft zich geboend tot z'n huid er pijn van deed. Al het kwaad en lelijks heeft hij van zich afgewassen om straks rein Divali te kunnen vieren. En toch... diep van binnen in hem klopt 't niet... blijft het maar doorzeuren. Hij voelt de woede weer in zich opborrelen. Hij is bang, heel bang, omdat je met zoveel kwaadheid in je hart geen Divali vieren kan, vieren mag. Het kwam allemaal door wat er deze morgen op school gebeurd was onder de handenarbeidles. Ze waren met klei bezig. Z'n gedachten waren toen al bij het Divali-feest van die avond. Al mijmerend hadden z'n handen haast als vanzelf een diya-bakje gevormd. Hij zag z'n moeder er de ghee, de vloeibare boter, in doen met de lont van een gedraaide pluk watten. Op dat moment had een harde stem pesterig gezegd: "Zo Rampie, een asbak voor je pappie aan 't maken?" Hij had onmiddellijk geweten wie het was en in één beweging de klei bij elkaar geknepen en naar de kop van dat rotjong gegooid. Woedend was hij. Niet alleen om deze opmerking maar om de reeks pesterijen waar hij geen weg mee wist. En nu, nu moest hij dat kwade gevoel in zich overwinnen om aan het Divali-feest te kunnen deelnemen. Hij staart nors de kamer in die nu haast helemaal donker is. Het is heel stil... en toch voelt hij beweging. In de hoek tegenover hem maakt zich heel langzaam een schaduw los en zweeft zijn kant op. Hij volgt de donkere gedaante met zijn ogen en ontdekt tegelijkertijd overal het zachte schijnsel van diya's. Hij trilt en kijkt in het gezicht van een oude man in een lang wit gewaad, die hem wenkt. En er is meer... De diya's dansen op en neer en dan... dat kan toch niet. Hij ziet hoofden, brandende diya-hoofden met gezichten van jongens en meisjes. Als in een mist trekken ze aan hem voorbij. En zonder dat er iets gezegd wordt, weet hij dat al die zwevende hoofden een opdracht hebben: de diya mag niet uitgaan. De oude man wenkt hem weer. Plotseling merkt hij, dat ook hij een diya is en meedanst in de massa: op en neer, om elkaar heen, ronddraaiend in een grote zwevende zwerm. Naast hem herkent hij gezichten van kinderen uit z'n klas. Ze gaan aan hem voorbij zonder herkenning. Plotseling stokt zijn adem. Daar danst het gezicht van die jongen die hem altijd dwars zit. Hij tuurt door het dansende lichtgordijn en kan alleen nog maar naar die ene diya staren. Als hij dichterbij komt, ziet hij dat er klodders klei langs het gezicht naar beneden lopen als een niet te stuiten stroom. Ineens kiert de kamerdeur open. Een zucht wind vliegt door de ruimte. De diya's flikkeren. Vlak bij de deur doven er een aantal. Ramons adem stokt... ze verdwijnen... weg... De gezichten die erbij horen zijn gewoon weg, verdwenen in het niets. Ramon raakt in paniek en beweegt zich wild in de richting van de deur. Hij ziet het vertoornde gelaat van de oude man, die ook naar de deur wijst. Ramon voelt dat hij er snel moet zijn. Dan... nee, de diya met het kleigezicht voor hem flikkert en - hij schreeuwt - het mag niet. Hij gaat uit, alleen het puntje gloeit nog na. De schaduw van de oude man hangt over hem heen. Ramon schiet naar voren en heeft maar één gedachte: de diya weer doen opflakkeren voordat het gezicht verdwenen is. Hij voelt een hand op zijn schouder, laat zich vallen tegen de nog nagloeiende diya en... 't lukt. Hij brandt en opeens is de kamer een en al licht. Hij ziet z'n vader en z'n moeder en alle anderen. Hij voelt zich van binnen heel warm en rustig worden. "Kom jongen, we gaan Divali vieren," zegt z'n moeder. Hij weet dat het nu kan. Hij voelt zich fijn, want Divali is de overwinning van het licht op de duisternis, de overwinning van het goed op het kwaad, de overwinning van de kennis op de onwetendheid, de overwinning van de waarheid op de onwaarheid. Morgen zal hij een diya meenemen voor de jongen met het kleigezicht. Hij zal hem alles vertellen over dit feest en is er zeker van dat het goed zal komen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten