maandag 1 februari 2010

Verhalen Pesach

Slaven in Egypte
Pesach is het Joodse paasfeest. Het begint dit jaar op de avond van woensdag 12 april en duurt 8 dagen. Pesach herinnert aan de uittocht uit Egypte onder leiding van Mosjé, Mozes. Want lang geleden waren Joden slaven. De farao liet ze de hele dag hard werken onder de brandende zon. Ze moesten tichelstenen maken en twee steden bouwen. Maar het werd nog erger. Omdat hij bang was dat het Joodse volk te groot zou worden, gaf de farao opdracht om alle pasgeboren jongetjes in de Nijl te gooien. Natuurlijk probeerden ouders hun zoontjes te verstoppen. Een moeder legde haar kindje in een mandje, dat ze tussen het riet aan de oever van de rivier zette. Het mandje dreef weg op het water, en werd gevonden door de dochter van de farao. De dochter had medelijden met het jongetje en nam hem mee naar het paleis. Ze noemde hem Mosjé (Mozes). Dat betekent: ‘Ik heb hem uit het water gehaald’. Deze plaat is een soort stripverhaal uit een oude Hagada. Op de achtergrond zie je dat het mandje met Mosjé in de Nijl wordt gelegd. (Let op zijn moeder, die wanhopig haar armen ten hemel heft.) Dan zie je hoe hij het mandje op het water meedrijft. Daarna zie je dat Mosjé wordt gevonden. De dochter van de Farao draagt een kroontje. Toen Mosjé groot was geworden, woonde hij een tijd in de woestijn. Op een keer zag hij daar iets vreemds. Er stond een struik in brand. Mosjé zag de vlammen en de rook, maar de struik zelf verbrandde niet. Ineens hoorde hij de stem van God: ‘Mosjé, ga terug naar Egypte en zeg tegen de farao dat hij het Joodse volk moet laten gaan!’ Mosjé ging naar de farao toe en vertelde hem dat hij het Joodse volk moest laten gaan. En dat er anders verschrikkelijke dingen zouden gebeuren. Maar de farao wilde niet luisteren. Toen kwamen er 10 plagen over Egypte: bloed, kikkers, kriebelbeestjes, wilde dieren, veepest, huiduitslag, hagel, sprinkhanen, duisternis, sterfte eerstgeborenen. Na de tiende plaag luisterde de farao. Eindelijk besloot hij om de slaven vrij te laten. De Joden moesten zo snel vertrekken, dat er niet eens tijd was om het deeg voor het brood te laten rijzen. Toen bakten ze er maar platte, ongerezen broden van: matses. De farao kreeg spijt en stuurde het Egyptische leger met 600 strijdwagens achter de Joden aan. Alle mensen waren bang: achter hen waren de Egyptenaren, en voor hen was het water van de Rietzee. Maar Mosjé hield zijn staf boven het water en er gebeurde een wonder. De wind blies het water weg en er ontstond een pad dwars door de zee. Daarover liep het Joodse volk naar de overkant. Eindelijk waren ze geen slaven meer. Ze waren nu vrije mensen, op weg naar hun eigen land. Ter herinnering aan de uittocht uit Egypte eten Joden op Pesach geen gewoon brood, maar matses, een soort crackers. Omdat er geen gist in zit, kunnen matses niet rijzen en blijven ze plat. Matses herinneren aan de uittocht uit Egypte. Ze worden het brood van de ellende en de armoede genoemd. Tegelijkertijd zijn ze een symbool van vrijheid. Brood, of iets anders waar meel of graan of gist in zit, heet chameets. Op Pesach eten Joden niets waar chameets in zit. Het woord wordt meestal vertaald met ‘gezuurd’ of ‘gerezen’. Niet alleen brood is chameets, maar ook spaghetti, ontbijtkoek, muesli en veel meer soorten voedsel. Zelfs dropjes of vla! Want ook daar zit tarwemeel in. In de maand voor Pesach wordt het huis goed schoongemaakt. In keukenkastjes, schooltassen, onder de bank, in bed: overal wordt gekeken of er iets ligt wat chameets is. Als zeker is dat er nergens meer een kruimeltje ligt, komen de speciale keukenspullen en het servies tevoorschijn voor Pesach. Eten klaarmaken zonder meel of granen is best moeilijk. Maar gelukkig zijn er veel recepten voor, zoals chocolade-matsetaart of gremsjeliesj (kleine koekjes van verkruimelde matse, kaneel, suiker en rozijnen). De avond voor Pesach is het de gewoonte om het huis door te lopen met een veer en een brandende kaars. Er wordt nog eens goed gekeken of er per ongeluk nog chameets ligt. Sommige families verstoppen expres wat chameets, wat de kinderen moeten vinden. Zo kun je weten dat er echt goed is gezocht! De eerste twee avonden van Pesach zijn heel bijzonder. Ze heten ‘Sederavond’. Iedereen komt bij elkaar om samen te vertellen, te vragen, te zingen en te leren over Pesach en wat het betekent om Joods te zijn. Op Sederavond is de tafel heel mooi gedekt. Op de ereplaats in het midden staat de Sederschotel. Het is een groot versierd bord met bakjes. Daarin liggen dingen die je niet zou verwachten. Wat doet een radijsje daar, of een stuk mierikswortel? En wat is dat rare bruine goedje? Er ligt zelfs een bot op en een ei dat aan één kant een beetje geschroeid is. Waarom is dat? Het is juist de bedoeling dat je dat vraagt, want alle voorwerpen op de Sederschotel hebben te maken met het verhaal van Pesach.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten