maandag 1 februari 2010

Verhalen Holi

De heks Holika
Een hindoeïstische legende over Holika

Er was eens een asceet, Harnakas genaamd. Hij woonde in een hutje in het bos en deed de hele dag niets anders dan bidden en mediteren. Hij was een volgeling van de god Shiva. Op een keer zat hij zo diep en lang in meditatie verzonken, dat hij niet merkte dat een mierenkolonie een nest om hem heen begon te bouwen. Op het laatst was er niets meer van Harnakas te zien, enkel nog een mierenhoop. Shiva was zeer onder de indruk van zo'n toewijding. Hij ging naar de mierenhoop toe en goot er een kan water over leeg. Harnakas ontwaakte uit zijn meditatie, stond op, schudde de aarde en de mieren van zich af en maakte een diepe buiging. "Het is goed zo," sprak Shiva. "Nog nooit heb ik zo'n intense toewijding gezien en als dank mag je twee wensen doen." Harnakas antwoordde: "Als dat zo is dan wens ik het volgende. Ik wil de machtigste heerser van de aarde zijn die als een god door iedereen aanbeden wordt en ik wil dat geen god, mens of dier mij ooit zal kunnen doden." En zo geschiedde het, alle mensen moesten hem in het vervolg vereren en als ze weigerden, werden ze meteen doodgemaakt. Zijn vurigste aanbidder was zijn eigen zus, de heks Holika, maar zijn zoon Prahlaad moest niets van de waanzin van zijn vader hebben. Hij vereerde de god Vishnu en bleef dat doen ondanks de dreigementen van zijn vader en zijn tante. Harnakas woonde nu in een groot paleis. Het wemelde er van de lijfwachten en bedienden, hij hoefde maar een kik te geven en ze stonden al klaar om zijn bevelen op te volgen. Toch bleef Prahlaad hardnekkig weigeren hem meer eerbied te tonen dan het gebruikelijke respect dat een zoon voor zijn vader dient te hebben. Het was Harnakas een doorn in het oog en op een dag had hij er schoon genoeg van. Hij gaf zijn lijfwachten bevel zijn zoon te gaan halen. Toen deze aan hem werd voorgeleid sprak hij: "Ik ben nu de absolute heerser op aarde, nog machtiger dan de machtigste koning. Iedereen vereert mij, iedereen behalve jij. Spreek op, wat is hier de reden van?" Prahlaad antwoordde: "Al die mensen die u verafgoden doen dat alleen omdat ze bang zijn en de enige beloning voor hun devotie is angst. De god die ik aanbid schenkt vertrouwen, hij is de weg die tot het ware geluk leidt." Harnakas was woedend. "Jij schelm," schreeuwde hij, "hier zul je voor boeten." En hij gilde naar zijn lijfwachten: "Hak die vlegel aan stukken." Met hun scherpe zwaarden begonnen ze op de jongen in te slaan, maar steeds als zij hem een snee hadden toegebracht, trok de wond weer dicht en was het alsof er niets gebeurd was. Toen Harnakas zag dat zijn poging om hem met het zwaard te doden vergeefs was, liet hij zijn zoon vastbinden en in een kuil vol giftige slangen gooien. Maar elke keer als een van de slangen beet, braken zijn tanden af. Nu werd Prahlaad naar de hoogste toren van het paleis gesleept. Van het hoogste topje smeet men hem naar beneden en met een smak viel hij op de grond. Ongedeerd stond hij echter weer op. Harnakas was uitzinnig van woede en riep zijn zuster Holika. "Ik zal een groot vuur maken. Jij moet daar in gaan zitten met Prahlaad op je schoot. Door jouw toverkracht zullen de vlammen je niet deren en zal alleen hij verbranden." Zijn dienaren bouwden een grote brandstapel waarop Holika met Prahlaad op schoot plaatsnam. Ze staken de brandstapel aan en in een mum van tijd stond hij in lichterlaaie. Na enige tijd namen de vlammen af en begon het vuur te doven. Maar wie zat daar vredig op de gloeiende kolen: Prahlaad! Van Holika was niet veel meer overgebleven dan een hoopje as. Opeens klonk er een luid gebrul. Uit een van de pilaren van het paleis was een gestalte gesprongen die voor de helft mens was, voor de helft leeuw. Het was de god Vishnu zelf die deze gedaante had aangenomen, omdat hij zo noch de vorm had van een god, noch die van een mens, noch die van een dier en daarom Harnakas kon doden. Met een krachtige mep sloeg hij Harnakas tegen de grond, waar zijn lichaam ontzielt bleef liggen.

De koeherder en de heks
Een Indiaas sprookje over een heks die een jongen achtervolgt

Ergens in een dorp leefde eens een jonge koeherder. Hij hoedde de koeien van de dorpelingen die hem voor dit werk geld betaalden. Op hoogtijdagen gaven zij hem bovendien snoep en rijstkoekjes die zij zelf hadden bereid. Nu was het de eerste nieuwe maan van de lente. Op deze dag worden traditioneel de goden vereerd. Men verzocht hen de mangabomen te zegenen opdat die een goede oogst zouden geven. In elk huis had men rijstkoekjes en andere zoetwaren bereid. 's Morgens maakte de jongen zijn ronde door het dorp om de koeien op te halen. Omdat het een feestdag was kreeg hij van iedereen rijstkoekjes. Die dag had hij volop te eten. Hij gaf een ze aan zijn moeder en de rest nam hij mee naar het veld om er later op de dag zijn honger mee te stillen. Tegen de middag, de koeien lagen te rusten, ging hij onder een boom zitten en begon van de koekjes te eten. Maar hoeveel kon hij er op? Zijn maag was al vol en hij had er nog één over. Hij kreeg een merkwaardig idee. Niet ver van de boom groef hij een kuiltje en plantte het rijstkoekje alsof het een zaadje was. Schertsend sprak hij tot de koek: "Als je morgen bij het krieken van de dag nog niet ontkiemd bent" zal ik je met mijn bijl in tweeën hakken." De volgende dag ging hij met de koeien naar hetzelfde veld. Hij was het rijstkoekje, dat hij de dag tevoren geplant had, alweer vergeten. Terwijl hij zat toe te kijken hoe het vee stond te grazen, schoot het hem opeens weer te binnen. Hij liep naar de plek waar het rijstkoekje begraven lag en zag tot zijn stomme verbazing dat er iets gegroeid was. Een groene kiem stak boven de aarde uit. De jongen was er zeer mee in zijn schik en sprak: "Als ik morgen zie dat je geen bladeren draagt, zal ik je met mijn bijl omhakken." De volgende dag liep hij rechtstreeks naar het ontkiemde rijstkoekje. De jongen kon zijn ogen niet geloven; op dezelfde plek stond een klein boompje, bedekt met frisgroene blaadjes. Hij sprak: "Als er morgen geen rijstkoekjes aan jouw takken hangen, dan zal ik je met mijn bijl omhakken. "De volgende ochtend vroeg ging hij kijken of zijn woorden weer effect hadden gehad. En ja hoor, de boom was behoorlijk gegroeid en de takken waren beladen met rijstkoeken. Onder het slaken van vreugdekreten klom de jongen de boom in. Hij at zijn buikje vol aan de koekjes die hij vers van de boom plukte. Er was ook genoeg om mee naar huis te nemen voor zijn moeder. Elke dag keerde hij terug naar de boom, die hem trouw van rijstkoekjes bleef voorzien. Op een dag zat de jongen al neuriënd in de boom van de rijstkoeken te smullen. Hij werd door een heks gezien. In de gedaante van een oud, grijs vrouwtje liep ze naar hem toe en zei: "Dag zoontje, zoveel rijstkoeken kun je toch nooit in je eentje op. Waarom geef je er niet een paar aan dit bejaarde vrouwtje." "Waarom," sprak de jongen, "de takken zitten er vol mee, je kunt ze zelf plukken." De heks antwoordde: "Zie je dan niet dat ik oud en zwak ben? Mijn ogen zijn niet goed meer. Alsjeblieft pluk er een paar voor me." De jongen sprong op de tak en begon aan de boom te schudden zodat een aantal koeken op de grond vielen. "Raap maar op, zoveel als je wilt," zei de jongen. "O nee, o nee, deze kan ik niet nemen. Ze zijn op de grond gevallen en zijn daarom niet rein meer. Alleen als jij ze me overhandigt, zal ik ervan eten. Maar het kan natuurlijk zijn dat je ze me niet wilt geven, in dat geval moet ik verder. Ik heb al sinds gisteren niet gegeten." De vrouw draaide zich om en begon weg te lopen. De jongen riep haar terug. Hij boog naar beneden om de vrouw een paar koeken aan te reiken. In plaats van ze in ontvangst te nemen, greep de heks hem plotseling bij zijn pols en trok hem de boom uit, zodat hij met een smak op de grond viel. In een mum van tijd had de heks de jongen in een jutezak gestopt en deze stevig dichtgebonden. Ze deed de zak in een mand, plaatste die op haar hoofd en ging op weg. Het was een hete, zonnige dag. De mand was behoorlijk zwaar, zodat de heks na verloop van tijd moe werd en dorst kreeg. Ze kwam in de buurt van een beek en besloot om water te drinken. Ze zette de mand langs de weg en vroeg een paar landarbeiders, die niet ver daar vandaan aan het ploegen waren, om een oogje in het zeil te houden. Toen de heks weg was riep de jongen voorzichtig: "Help me toch, heb genade en bevrijd me." De arbeiders waren hoogst verbaasd toen ze ontdekten dat de stem die ze hoorden uit de mand kwam. Ze knoopten de zak open en bevrijdden de jongen. Meteen vertelde hij hun hoe de gemene heks hem had meegenomen. "Maak nu zo snel mogelijk dat je wegkomt. Zorg dat je in het bos daar verstopt bent, voordat de heks terugkomt," adviseerden zijn redders. De jongen volgde hun raad op en verdween, terwijl de arbeiders de zak met stenen vulden en hem weer terug in de mand deden. Toen de heks terugkeerde, waren de mannen weer aan het ploegen en leek het alsof er in de tussentijd niets gebeurd was. Zonder ook maar iets te vermoeden zette de heks de mand weer op haar hoofd en vervolgde haar weg. Toen ze thuis was, kwam haar dochter naar buiten om haar te begroeten. "Hier, pak de mand aan," sprak de heks. "Er zit vlees in, maak er een lekkere kerrie van. Ik ga nu naar de rivier om een bad te nemen. Zorg ervoor dat het eten klaarstaat wanneer ik terugkom." Het meisje maakte de zak open en vond daarin enkel keien. Toen haar moeder terugkeerde van het baden, wees ze in de richting van de stenen en zei: "Wil je dat ik daar kerrie van maak?" De heks kwam dichterbij en keek in de zak. "Wel verdraaid," riep ze woedend, "die snotaap is ontsnapt. Hij heeft me ertussen genomen. Maar ik krijg hem wel te pakken en dan laat ik hem niet meer ontsnappen." Een paar dagen later was de heks terug, dit keer had ze zich in een bedelares veranderd. De jongen zat weer in de boom. "Wat een heerlijke koeken. Ik heb zo'n honger, wil je mij er niet een paar geven?" bedelde ze. "Zo, je bent dus teruggekomen," sprak de jongen. "Denk je nu werkelijk dat ik jou vergeten ben? De vorige keer was het lot mij gunstig gestemd en zag ik kans om uit jouw handen te ontsnappen. Ik laat mij niet voor een tweede maal beetnemen." De heks veinsde verbazing en sprak: "Ik zou niet weten waar je het over hebt. Ik ben hier niet eerder geweest. Je ziet me zeker voor iemand anders aan." De jongen nam haar wat nauwgezetter op en dacht: Het kan zijn dat ik mij vergis. Misschien is het werkelijk een andere vrouw. Hoe dan ook, ik moet op mijn hoede blijven. Met één hand hield hij zich stevig vast aan een tak en met de andere gaf hij de heks een paar koeken. "Pak aan en val mij in het vervolg niet meer lastig," sprak hij. Vliegensvlug greep de heks hem bij de pols. Zij begon zo hard te trekken, dat de tak waaraan de jongen zich vasthield afbrak, en hij viel op de grond. De heks stopte hem weer in haar jutezak, bond die dicht en nam hem in de mand op haar hoofd mee. Zij nam het zekere voor het onzekere en liep zonder te pauzeren naar huis. "Tref jij alvast voorbereidingen voor het koken," zei de heks tegen haar dochter, "ik ga intussen brandhout sprokkelen." De heks verdween en het meisje maakte de zak open. Tot haar verrassing kwam een knappe jongeman met dik zwart haar uit de zak te voorschijn. Nu was de dochter van de heks bijna kaal en het was dus begrijpelijk, dat zij de jongen benijdde om zijn glanzende lokken. Ze vroeg hem: "Wat doe jij met je haar dat het zo mooi glanst?" "Dat is een geheim," sprak de jongen, "waarom zou ik het verklappen, nu jullie op het punt staan mij op te eten." Het meisje dacht even na. Haar verlangen om mooi en lang zwart haar te hebben was zo groot, dat zij beloofde hem vrij te laten als hij haar in het geheim zou laten delen. "Geitenmelk is een probaat middel om de haargroei te bevorderen," sprak de jongen op gewichtige toon. "Elke avond voor het slapen gaan, wrijf ik mijn hoofdhuid ermee in. Als jij dat ook doet, heb je weldra glanzend, zwart haar." Nu het meisje zijn geheim kende kwam ze haar belofte na en liet hem gaan. Toen haar moeder met het hout terugkeerde had zij een verhaaltje klaar. "O moeder, de jongen is ervandoor. Ik had hem in de slaapkamer opgesloten. Terwijl ik de kruiden voor de kerrie aan het fijnmalen was, is hij door het raam ontsnapt." De heks sprong uit haar vel van woede en gaf haar dochter een stevig pak rammel. De oude heks was een koppige dame en ze was er nu meer dan ooit op gebrand, de jongen te vangen. Hij was er op zijn beurt zeker van dat de heks zou terugkeren. Hij nam een koevoet, liet er een scherpe punt aan slijpen en verborg die in zijn boom. En inderdaad, binnen een paar dagen maakte de heks voor de derde maal haar opwachting. Ze stond onder aan de boom te bedelen om een rijstkoek. De jongen dacht: Nu weet ik maar al te goed wie je bent, gemene heks. Maar die gedachte hield hij voor zich en hij sprak: "Doe je mond maar open, dan gooi ik er een koek in." Niets vermoedend sperde de heks haar kaken wijd open. Vliegensvlug greep de jongen de koevoet en wierp die zo hard als hij kon door haar keel. De heks viel dood neer en zodoende was de jongen voorgoed van haar bevrijd.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten